-
1 erection
n. erectie; oprichting, bouw[ irreksjn]1 erectie2 gebouw3 het oprichten ⇒ het bouwen, het optrekken4 het stichten ⇒ het vestigen, het instellen -
2 institution
institution [ẽstietuusjõ]〈v.〉1 instelling ⇒ stichting, inrichting3 (het) instellen ⇒ (het) invoeren, (het) oprichten♦voorbeelden: -
3 incorporatedness
n. het (zich tot één geheel) verenigen; het oprichten van een vereniging -
4 Call For Votes
uitroep tot stemmen, stemmingsprocess in discussie groep over het oprichten van nieuwe groepen, CFV -
5 capital adequacy
Kapitaal adequaatheid (de totale investering voor het oprichten van een zaak) -
6 redresser
redresser [rədressee]1 weer rechtmaken ⇒ weer rechtbuigen, weer rechtop zetten4 herstellen ⇒ corrigeren, weer op de rechte weg brengen♦voorbeelden:1 redresser la tête • het hoofd oprichten, in de nek werpen; 〈 figuurlijk〉 het hoofd niet weer buigen1 zich weer oprichten ⇒ rechtop gaan staan, zitten1. v3) optrekken [vliegtuig]4) herstellen, rechtzetten5) gelijkrichten [elektriciteit]6) het stuur terug laten komen [auto]2. se redresserv3) zich herstellen [economisch] -
7 setzen
setzen♦voorbeelden:1 hoch setzen • hoog, veel inzetten¶ setzen! • (gaan) zitten!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten, stellen, plaatsen ⇒ oprichten; vestigen; brengen♦voorbeelden:〈 sport en spel〉 einen Stein setzen • een steen verplaatsen, een zet doenden Stuhl an den Tisch setzen • de stoel bij de tafel zetten, schuivenzwei Dinge zueinander in Beziehung setzen • twee dingen met elkaar in verband brengenetwas in Brand setzen • iets in brand stekenetwas in Kraft setzen • iets in werking stelleneinen Text in Musik, in Noten setzen • een tekst op muziek, op noten zettenjemanden über einen andern setzen • iemand boven iemand anders plaatsenjemanden über den Fluss setzen • iemand de rivier overzetten(zu einem Verbrechen) eine hohe Strafe setzen • (op een misdaad) een zware straf stellenjemandem etwas als Aufgabe setzen • iemand iets tot taak stellenSalat setzen • sla uitzetten〈 informeel〉 gleich setzt es (et)was! • dadelijk zwaait er wat!1 gaan zitten, plaatsnemen2 zich plaatsen, zich zetten3 bezinken, neerslaan5 〈 aardrijkskunde〉zich zetten, inklinken♦voorbeelden:bitte, setzen Sie sich! • gaat u zitten!sich aufrecht, gerade setzen • rechtop gaan zittensich bequem setzen • er gemakkelijk bij gaan zittensich ans Fenster setzen • aan, bij het raam gaan zittensich aufs Rad setzen • op zijn fiets stappensich zu jemandem setzen • bij iemand gaan, komen zittensich auf eine andere Fahrbahn setzen • van rijstrook wisselen————————setzen!(gaan) zitten! -
8 float
n. drijvend voorwerp, vlot, boei; drijflichaam; luchttank (bij vliegtuig voor het drijven op water)--------v. drijven, laten drijven; laten varen; zweven; stichten, oprichten; op de beurs verkopenfloat1[ floot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 drijvend voorwerp ⇒ vlot, boei, dobber4 geldbedrag ⇒ contanten, kleingeld————————float23 zweven♦voorbeelden:the scene floated before my eye • het tafereel zweefde me voor de ogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉6 in omloop brengen ⇒ voorstellen, rondvertellen♦voorbeelden:float a rumour • praatjes in de wereld brengen -
9 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
10 lever
lever1 [ləvee]〈m.〉♦voorbeelden:au lever du rideau • bij het opgaan van het doek————————lever2 [ləvee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)heffen ⇒ oprichten, optillen2 opheffen ⇒ een einde maken aan, wegnemen♦voorbeelden:lever un fardeau • een last optillenlever les glaces • de raampjes omhoogdraaienlever les lettres • de brievenbus lichtenlever le poing • zijn vuist opheffenlever les yeux, la tête, le visage, le nez • opkijkenlever des impôts • belastingen heffenlever un lièvre • een haas opjagen♦voorbeelden:→ pied1. m2) (het) opkomen [zon]3) opslag, opmaat [muziek]4) opmeting2. v1) rijzen [deeg]2) ont-kiemen3) opheffen5) opmeten6) oproepen3. se leverv1) opstaan, gaan staan2) omhooggaan3) opkomen [zon, maan]5) opsteken [wind] -
11 raise
n. (het) verhogen--------v. oplichten; verheffen; verhogen, bijeenbrengen; grootbrengen; verbouwen; fokkenraise1[ reez] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————raise2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtop/overeind zetten ⇒ oprichten; doen opstaan5 bouwen ⇒ opzetten, stichten6 kweken ⇒ produceren, verbouwen8 uiten ⇒ aanheffen; ter sprake brengen, opperen9 doen ontstaan ⇒ beginnen, in het leven roepen♦voorbeelden:raise questions • vragen opwerpenwe'll raise these issues with the staff • we zullen deze kwesties met de staf besprekenthe play raised a storm of applause • het stuk ontketende een storm van toejuichingenthe old wreck was raised to the surface • het oude wrak werd boven water gebracht14 raise money • aan geld komen, geld bij elkaar krijgenraise taxes • belastingen heffen -
12 bottom
adj. onderst--------n. bodem; achterwerk, zitvlak; zitvlak van stoel--------v. oprichten; bouwen; vestigenbottom1[ bottəm] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:go to the bottom • zinkensend to the bottom • in de grond boren, kelderenknock the bottom out of something • iets waardeloos/krachteloos makenreach/touch bottom • het laagste punt bereikenbottom up • onderste bovenat the bottom of the mountain/the stairs • aan de voet van de berg/trapfrom the bottom up • van bij het begin, helemaal (opnieuw)the bottom of the garden • achterin de tuinthe bottom of the social ladder • onderaan de sociale ladder¶ get to the bottom of the heap • tot de verliezers/mislukkelingen (gaan) behoren〈 informeel〉 bottoms up! • ad fundum!at bottom • eigenlijk, in wezentell me who is at the bottom of this • zeg me wie hier verantwoordelijk voor isI'll get to the bottom of this • ik ga dit helemaal uitzoeken————————bottom21 onderste ⇒ laatste, laagste♦voorbeelden: -
13 créer
créer [kree.ee]2 scheppen ⇒ uitvinden, uit-, bedenken3 oprichten ⇒ stichten, instellen, in 't leven roepen, scheppen5 benoemen♦voorbeelden:créer une science • de grondslag leggen voor een wetenschap1 (bij, voor zichzelf) maken ⇒ scheppen, doen ontstaan♦voorbeelden:se créer des illusions • zich illusies makenv1) scheppen2) oprichten3) produceren4) benoemen -
14 aufmachen
aufmachenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:die Hand aufmachen • zijn hand (geopend) uitstekenmach die Ohren auf! • luister goed, let op!einen Bericht tendenziös aufmachen • in een verslag een tendentieuze voorstelling van zaken geven♦voorbeelden: -
15 gründen
gründen1 gebaseerd zijn, berusten, steunen♦voorbeelden:1 auf, in einer Sache gründen • op iets gebaseerd zijn, berustenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stichten, oprichten ⇒ in het leven roepen, vestigen♦voorbeelden:ein Unternehmen gründen • een zaak, onderneming oprichten, vestigen1 berusten, steunen, gebaseerd zijn♦voorbeelden: -
16 reincorporation
n. het opnieuw oprichten van een naamloze vennootschap, het zich tot een geheel te verenigen; het opnieuw inlijven (als lid toelaten) -
17 former
former [formee]1 vormen ⇒ maken, scheppen, voortbrengen2 opleiden ⇒ ontwikkelen, trainen♦voorbeelden:former l'idée de • het idee opvatten omformer un numéro de téléphone • een nummer kiezen, draaienformer la résolution de • het besluit nemen omformer une société • een maatschappij oprichten1. v1) vormen2) opleiden2. se formerv -
18 reconstitution
reconstitution [rəkõstietuusjõ]〈v.〉1 (het) opnieuw samenstellen ⇒ (het) opnieuw vormen, weer oprichtenf -
19 redresser la tête
redresser la têtehet hoofd oprichten, in de nek werpen; 〈 figuurlijk〉 het hoofd niet weer buigen -
20 relèvement
relèvement [rəlevmã]〈m.〉♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Sack — 1. Alte Säcke brauchen viel Flecke. – Winckler, IX, 57. 2. Alte Säcke näht man nicht mit Seide. – Eiselein, 538. 3. An einem neuen Sacke bleibt das Mehl hängen. Holl.: Aan nieuwe zakken blijft het meel hangen. (Harrebomée, II, 487b.) 4. An einem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mariakaakje-Beratung — Willem Drees, niederländischer Ministeroräsident 1948 1958 Die Mariakaakje Beratung (Mariakaakje overleg) ist eine moderne Sage in den Niederlanden, die besagt, die bescheidene Wohnung von Ministerpräsident Will … Deutsch Wikipedia